Afl. 5 - Van Grote Mannen
Moeder Maas vertelt - aflevering 5 - 750-1000
Even was er sprake van dat ik hem naar Nijmegen mocht brengen. Zijn thuis was Aken en wat is er dan logischer dan de kortste route te nemen naar Maastricht en je van daaruit comfortabel door mij naar het Maasdal te laten vervoeren. Maar natuurlijk werd dat weer een klusje voor vader Rijn, die mij van tijd tot tijd bleef plagen. Hoe dan, dacht ik. Eerst reist hij van Aken naar Keulen en dan pas stapt hij in een boot. Dat is toch veel omslachtiger. Over wie ik het heb? Over Karel, Karel de Grote, de man die in 768 koning van de Franken was geworden. Hij heette niet alleen zo omdat zijn rijk zo gigantisch groot was maar ook omdat hij een hele lange man was, 1 meter 84, gewoon erg groot voor zijn tijd. Waarom hij naar Nijmegen ging? Daar had hij een palts, een burcht van waaruit het omliggende gebied werd bestuurd. Vanaf zijn kroning breidde hij in een lange reeks veroveringsoorlogen zijn rijk steeds verder uit tot hij bijna heel Europa bezat.
Behalve in Nijmegen had Karel ook op veel andere plaatsen in zijn rijk paltsen waar hij met zijn hele hofhouding heenging om van daaruit zijn zaken te regelen. In Nijmegen, op het Valkhof, kwam hij graag en vaak. Maar liefst vier keer verbleef hij er zelfs met Pasen, het belangrijkste kerkelijke feest van het jaar. Vier keer naar Nijmegen. Dan had vader Rijn mij toch wel één zo’n reis kunnen gunnen. Zeg nou zelf!
Zo zonde dat Karel niet door het Maasdal kwam. Dan had hij met eigen ogen kunnen zien hoe de mensen op mijn oevers waren teruggekeerd. Hoe ze de oude boerderijen weer hadden opgebouwd met hout uit de bossen en stenen van vervallen Romeinse gebouwen. Onder zijn gezag voelden ze zich veilig genoeg om de verlaten akkertjes weer in te zaaien met rogge en andere gewassen. Om nieuwe akkers aan te leggen als de grond uitgeput raakte. In die tijd hield ik me zelf trouwens tamelijk rustig en trad niet meer zo vaak en zo ver buiten mijn oevers. Ook dat maakte dat de bewoners van de nederzettingen in het Maasdal zich veilig voelden. Maar wat een gemiste kans voor die grote Karel dat hij van mijn diensten geen gebruik maakte. Neemt niet weg dat ik wel over hem dagdroomde….
Ik stelde me zo voor hoe hij zijn boten liet aanleggen bij het oude Cuijk, hoe hij met zijn hele hofhouding uitstapte bij een nederzetting in het Maasdal. Zich verwonderde over de boerderijtjes, de omheinde akkers, de vriendelijke mensen die hem tegemoet liepen met in hun kielzog een hele kinderschaar. De nieuwsgierige kinderen die dan terugdeinsden en zich aan de rokken van hun moeders vastklampten toen die grote meneer dichterbij kwam. De openvallende mondjes bij het zien van de vele geestelijken in lange zwarte pijen die bij het gevolg van Karel hoorden.
Ik zag voor me hoe Karel naar binnen ging in de boerderij van Alwin en Ava, eenvoudige boerenmensen die nog niet zo lang in het Maasdal woonden. Toen de akkers bij hun vorige boerderij helemaal waren uitgeput, hadden ze hun boeltje bij elkaar gepakt en waren verder getrokken tot ze op mijn vruchtbare oevers een nieuwe plek vonden om te boeren. En het was niet de eerste keer geweest dat zij hun dorp en hun schrale velden hadden moeten verlaten op zoek naar nieuwe grond. Zwervende erven dus. Hoe Alwin dit allemaal vertelde aan Karel en de geleerden en adviseurs die hem op zijn reizen van palts naar palts vergezelden. En hoe de bezoekers dan kort met elkaar overlegden en een van hen vroeg of Alwin en Ava hun akkers dan nog niet volgens het nieuwe driewegstelsel bewerkten – een derde van het land inzaaien met wintergranen, een derde met zomergranen en een derde braak laten liggen zodat het zich een jaar kon herstellen. Karel de Grote probeerde deze landbouwmethode in zijn hele rijk door te voeren. Ook in het Maasdal dus. Dat deed hij allemaal natuurlijk niet zelf, zoals ik me dat in mijn dagdromen had voorgesteld, dat deden de boeren, al dan niet gedwongen door Karels regels en wetten die via ambtenaren van de palts in Nijmegen bij hen terechtkwamen. Ook Alwin en Ava zag ik ermee aan de slag gaan. Net als de rest van het dorp.
Karel was wel een beetje een baasje. Hij bemoeide zich met alles, ook met het geloof van zijn onderdanen. Iedereen moest worden bekeerd tot het christendom en worden gedoopt. Ik kan me die dopen nog goed dopen herinneren. Het was hartje zomer en het waaide nogal hard. De hele week al waren er voorbereidingen getroffen. Het begon met de aankomst van een groepje missionarissen die ik met hun boot naar het Maasdal had gebracht. Ik hoorde aan hun taal dat ze niet van hier waren. Ze kwamen uit Ierland. Overal gingen ze de hutten en boerderijtjes binnen en probeerden de mensen, vaak hardhandig, te bekeren. Sommige dorpelingen lieten zich eenvoudig overtuigen, maar andere wilden niet zomaar afstand doen van hun oude vertrouwde goden en gebruiken. Soms zag ik de beeldjes van de huisaltaren door de ramen naar buiten vliegen. Maar na een week waren er genoeg gezinnen klaar voor een groepsdoop. Ze stonden in een rij aan mijn oever in afwachting van de ceremonie. Hun witte gewaden wapperden in de warme zomerwind. Gezin na gezin leidden priesters de dorpelingen naar een plek in het water waar het net diep genoeg was voor een gevaarloze onderdompeling. Ook Alwin en Ava en hun zeven kinderen voelde ik naar adem happen voordat ze kopje-onder gingen. Vooral om de kleintjes maakte ik me wel even zorgen, mensen zijn tenslotte geen vissen. Maar proestend en naar lucht happend kwamen ze alle zeven weer veilig boven. En Alwin heette voortaan Karel – net zo makkelijk – maar of er met die nieuwe doopnaam ook echt iets was veranderd…
Wat er wel veranderde? Tegen het eind van de heerschappij van Karel de Grote kwam de relatieve rust die ook in het Maasdal heerste onder druk te staan. Vanaf de negende eeuw plunderden Noormannen gebieden aan de Noordzee. Ze landden in Dorestad en in 880 sloegen ze in Nijmegen een winterkamp op. Bij hun vertrek een jaar later brandden ze het Valkhof plat. Later zag ik ze verder naar het zuiden varen met hun drakenschepen onder leiding van hun aanvoerder Haraldr. Net als andere nederzettingen in het Maasdal bleef ook Cuijk niet verschoond van hun plundertochten. En de mensen op mijn oevers zagen zich opnieuw gedwongen te vluchten naar veilige versterkte plaatsen in het binnenland. Misschien verstopten ze zich ook wel op de stuwwal of in het Zevendal, wachtend op betere tijden en biddend tot hun oude of nieuwe goden. Kerken waren hier nog niet, maar die zouden spoedig verschijnen.
Gek trouwens, dat de geschiedenis er meestal een is van grote mannen, zoals Karel en Haraldr. Als ik erover nadenk, vind ik eigenlijk het verhaal van Alwin, die nu Karel heet, zijn voorouders en nakomelingen in het Maasdal tot op de dag van vandaag minstens net zo belangrijk en interessant.