Afl. 3 - Mosa Flu


Moeder Maas vertelt – aflevering 3 – begin van onze jaartelling, de jaren 40-370

 Afbeelding met buitenshuis, water, rots, Algen  Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

Mosa Flu

Ik besta al sinds mensenheugenis en ben zelfs van ver daarvoor, maar de Romeinen hebben me op de kaart gezet, letterlijk. Mosa Flu noemden ze me. Ik had toen natuurlijk al lang een naam. Die klonk ongeveer als massu of modsa, wat zoiets als ‘stromen’ betekent, bedacht door de Germanen, of de Kelten, of de Galliërs. Niemand weet het precies, maar feit is dat de Romeinen het hebben opschreven. Mosa Flu: Stromende Stroom. Dan is Maas alleen ook wel genoeg vind ik – en dat vonden de mensen uiteindelijk blijkbaar ook.

Tot de Romeinen kwamen, hadden we het goed samen, de mensen die op mijn oevers en de hoger gelegen rivierduinen woonden en ik. De dagen liepen naadloos in elkaar over en het leven ging in alle rust zijn dagelijkse gang. Maar er was verandering op til. Vanuit het oude Rome waren ze in alle windrichtingen uitgezwermd en op de plaatsen waar ze neerstreken, brachten ze bedrijvigheid. De Romeinen. Zo trokken ze ook vanuit hun legerplaats in Nijmegen over Heumensoord naar Mook. Daar was een doorwaadbare plaats naar Cuijk. En zomaar ineens was het een drukte van belang en gedaan met de rust, want ook van de andere kant kwamen hele regimenten mannen aangemarcheerd. Ik was in de war. Ze waren met zoveel en maakten zoveel lawaai. Niet alleen met hun stemmen en het gekletter van hun uitrusting maar ook met de wielen van hun wagens die kraakten en knarsten over de grindgrond. Ze spraken een heel andere taal met andere klanken dan ik gewend was. Veel van de woorden die ze gebruikten, leken op um te eindigen zoals Noviomagum en Blariacum. En natuurlijk Ceuclum, afgeleid van het Keltische keukja, kromming. Geen gekke naam als je ziet hoe ik me in een grote bocht onder langs de stuwwal beweeg.

De Romeinen waren heel anders gekleed dan de boerenfamilies die rondliepen in kleren van geweven stoffen in bruine en beige tinten. Ze droegen felgekleurde wollen hemden tot op de knie met een riem om het middel. Daar overheen hadden ze om zich te beschermen nog een pantser van ijzeren platen aan, want het waren bijna allemaal soldaten, legionairs.

Ze verzamelden zich aan de overkant van het Maasdal om daar een nederzetting te bouwen: een castellum en een dorp. Van de grauwe ganzen die over het bouwterrein vlogen, hoorde ik dat het eruit zag als een dambord, alle wegen stonden haaks op elkaar. Dat deden ze om het dorp snel te kunnen verlaten als ze naar het front moesten. En natuurlijk ook omdat ze het konden. Ze hadden er vernuftige instrumenten en technieken voor. Slimme jongens, die Romeinen. De ganzen keken in ieder geval hun ogen uit. Ze kenden mij als een meanderende rivier met daarlangs kronkelwegen die mijn loop volgden. En nu ineens waren de straten kaarsrecht. De Romeinse weg, waar Cuijk aan lag, liep in één rechte lijn van Nijmegen naar Maastricht. En verder. Om de weg naar Rome te vinden, hoefden de ganzen die alleen maar te volgen.

Voor hun bouwwerken hadden de Romeinen veel hout en stenen nodig. Hout haalden ze uit de moerasbossen in mijn overstromingsgebied en stenen vonden ze natuurlijk in mijn bedding. In veldovens bakten ze trouwens ook stenen van de klei op mijn oevers. Ze gingen voortvarend te werk. Al die Romeinen, hun gezinnen en natuurlijk ook de mensen die voor hen werkten, moesten eten en drinken. Daarom maakten ze natte gronden geschikt voor landbouw door ze te verdelen in grote rechthoekige percelen. Zo brachten ze het landschap onder controle. Ze zetten grote akkerbouwbedrijven op, villa’s, die de hele streek van graan voorzagen. Eén zo’n villa kon ik zien liggen op de hellingen van de stuwwal, een groot langgerekt wit gebouw met rode dakpannen.

Naar die villa was legionair Marius onderweg. Het was eind augustus en heerlijk nazomerweer. Zijn bevelhebber, de centurio, had hem bij zich geroepen. Julia, de oudste dochter van de familie die in de villa woonde, was onverwacht gestorven. Ze was een maand geleden nog met haar ouders bij hem in het castellum geweest en had hem vol trots een beeldje van barnsteen laten zien. Na hun vertrek vond de centurio dat beeldje onder de halfronde bank waarop ze had gelegen tijdens het eten. Nu hij had gehoord dat ze dood was, wist hij meteen dat het beeldje mee moest in de sarcofaag waarin ze zou worden begraven. Dus kreeg Marius de opdracht naar de villa op de stuwwal te lopen en het kleinood daar af te geven. Marius trok zijn rode tunica aan, knoopte zijn sandalen dicht en ging op pad. Hij liep over de brug. De brug? Och, dat had ik nog helemaal niet verteld…..

In het begin van hun jaartelling waadden de Romeinen nog tussen Katwijk en Mook door mijn ondiepe water. Maar dat kon efficiënter. Ze wilden niet meer afhankelijk zijn van mijn waterpeil. Geen nat pak meer krijgen in de winter. Dus sloegen ze tussen Cuijk en Middelaar eikenhouten heipalen met scherpe smeedijzeren punten in mijn rivierbodem. Vooral in het midden van mijn bedding waren het er heel erg veel. De bouw zorgde voor nog meer bedrijvigheid. Al gauw kwamen ze met schepen vol stenen over mij heen gevaren. Steenblokken uit groeves van ver stroomopwaarts die ze hier op de bouwplaats aflaadden en bewerkten tot hanteerbare bouwstenen. Daarvan hebben ze boven op de houten fundamenten pijlers gebouwd en daaroverheen een houten brug gelegd. Een bouwwerk van wel 450 meter lang, degelijk en sterk genoeg voor al die soldaten die te voet naar de grenzen van het rijk moesten, maar ook voor paarden en ossenwagens. Het lawaai boven mijn hoofd was oorverdovend. Marcherende soldaten, stampende paardenhoeven, ratelende wielen.

Dan waren de voetstappen van Marius een verademing. Ik hoorde hem oversteken en zag hem zijn weg vervolgen over het verlengde stuk brug boven het Maasdal. Van daaruit sloeg hij rechtsaf langs een speltakker, liep over de hei naar de zuilengang van de villa en verdween door de hoofdingang naar binnen. Daar trof hij naast kooplui die de graanopbrengst door het hele land verhandelden ook de rouwende familie aan. Hij sprak zijn medeleven uit en overhandigde het beeldje met de complimenten van de centurio. Dankbaar nam de moeder het aan. Julia was er erg aan gehecht geweest en het moest dus met haar mee naar het schimmenrijk. Blij dat hij de familie een klein beetje troost had kunnen bieden, ging Marius weer op weg naar zijn kampement. Onderweg zag hij hoe op de hei vlak bij de oude weg naar Mook een paar mannen bezig waren met het graven van een graf. Hij wist bijna zeker dat het de plek was waar Julia in haar sarcofaag zou worden begraven. Het stemde hem verdrietig maar ook tevreden.

Ondertussen had mij het gerucht bereikt dat het verblijf van de Romeinen langs mijn oevers en in en op mijn water waarschijnlijk niet meer zo heel lang zou duren. Je hoorde het van alle kanten. Vader Rijn fluisterde dat er grote groepen Germanen waren die langs zijn oevers het grensgebied van de Romeinen begonnen binnen te dringen. Wel aardig van hem om weer eens van zich te laten horen. En mijn eigen golven vertelden me dat Rome erg decadent geworden was en steeds meer in verval raakte. Ook hier in het Maasdal nam de discipline af en werden de Romeinen steeds gemakzuchtiger. Je wilt niet weten hoeveel vuilnis, gebroken aardewerk en vooral oude schoenen ze hier in mijn water gooiden. Archeologen hadden later hun handen vol aan al die verschillende soorten en maten schoenen en sandalen. Maar daarvoor moest ik ze eerst nog tweeduizend jaar conserveren. Die schoenen natuurlijk, niet de archeologen. Die vonden in Cuijk trouwens ook het graf van Marius.