Afl. 4 - Verlaten Oevers en Donkere Luchten


Moeder Maas vertelt - aflevering 4 - 350-750

ebcfb42e-2cf1-432d-9db6-b18a4465a5b9.jpg

Verlaten oevers en donkere luchten

Gek eigenlijk, dat de Romeinen zo ineens uit Ceuclum verdwenen. Hadden ze net die brug klaar, gebruikten ze hem niet meer. Marius was een van de laatste Romeinen die ik op de brug zag. In het begin vond ik het wel prima dat ze vertrokken. Maar toen ze eenmaal weg waren, kwam ik er achter wat ze voor het Maasdal hadden betekend. Hun rechte wegen waren wel eentonig, maar ook goed begaanbaar, zonder kuilen en modderpoelen. En ze hadden zelfs riolering. Beetje vervelend alleen dat ze die op mij loosden. Ze brachten de mensen in het Maasdal in contact met nieuwe, onbekende gewassen, producten en werktuigen, haalden ze uit hun isolement en lieten ze verder kijken dan de heuvels en bossen die hen omringden.

Waarom de Romeinen vertrokken? Ze moesten terug naar Rome. Dat hoorde ik via Rosa. Rosa was de dochter van een Romeinse vader en een Keltische moeder. Ze stond in de keuken van hun huis niet ver van mijn oever vissaus te maken. Ze sneed vissen in stukken en stopte die met flink wat zout in een groot aardenwerken vat dat ze naar het platte dak sjouwde om de vis in de warme zon te laten fermenteren. En natuurlijk om de stank van die rottende vis niet in huis te hebben. Ik zag hoe ze met de rug van haar hand het zweet van haar voorhoofd veegde en verbaasd in de richting van het castellum keek. Daar lag een rij platbodems voor anker en legionairs waren koortsachtig bezig die vol te laden. Ook een vinding van de Romeinen, die ondiepe boten waarmee ze gemakkelijk rivieren met weinig water de baas konden.

Toen een schipper een wat kleinere boot in de drukte probeerde te keren, klapte die tegen de brug, sloeg om en verloor daarbij een lading amfora’s met olie en wijn. Ik maakte van heel dichtbij kennis met de schipper toen ook die overboord ging. Rosa zag het allemaal gebeuren en rende naar de kade. Wat ze daar wel niet aan het doen waren en of hij niet uit kon kijken, wilde ze van de schipper weten, die druipend uit het water kroop. Of ze zich er niet mee wilde bemoeien, beet hij haar toe, en toen, wat vriendelijker, of ze niet had gehoord dat de legionairs teruggeroepen waren naar Rome om de stad te verdedigen tegen stammen uit het oosten. Ik zag aan Rosa’s reactie dat haar vrijer, die ook in het Romeinse leger diende, haar dat nog niet had durven vertellen. Boos beende ze weg. Om een hartig woordje met hem te wisselen, denk ik. Arme jongen.

Zo begon dus de uittocht van de Romeinen uit het Maasdal. Dat er allerlei Germaanse stammen deze kant opkwamen, had ik al via vader Rijn gehoord. Maar dat er nog veel meer volkeren op drift waren geraakt, merkte ik pas later. In het begin waren er de Franken die de grenzen van het Romeinse rijk nog een beetje verdedigden. Maar al snel werden die verdreven door andere Germaanse stammen die op hun beurt weer op de vlucht waren voor de Hunnen, een nomadenvolk dat vanuit de steppen van Centraal-Azië naar Europa trok en veel andere volkeren voor zich uit dreef, ook naar deze streek.

In het Maasdal werd het na het vertrek van de Romeinen steeds stiller. Ook de villa op de stuwwal zag er verlaten uit. Ik had de bewoners niet zien vertrekken en vroeg me af waar ze waren. Ik vreesde het ergste want Germanen trokken ook hier plunderend rond. De mensen die jarenlang in het Maasdal hadden gewoond, wachtten al dat geweld niet af en sloegen op de vlucht. Een beetje was dat ook wel mijn eigen schuld want ik trad geregeld tamelijk heftig buiten mijn oevers en overstroomde het land. Dat is niet lekker wonen en werken. Op enkele Frankische boerenfamilies na zag ik nauwelijks nog iemand. En als er dan van tijd tot tijd toch groepen mensen op doortocht in de verlaten hutten neerstreken, in de hoop een veilige plek te hebben gevonden, werden ze vaak al snel weer overvallen en verdreven door nieuwe groepen die nietsontziend door het Maasdal trokken. Het ging er vaak hard aan toe en veel mensen overleefden de confrontatie niet. Wat er van hun dode lichamen en bezittingen overbleef, heb ik in de loop van de jaren met een dikke laag klei bedekt. Het ligt nu veilig in de natuurlijke schatkamer van het Maasdal.

Aan het bewerken van het land kwam op den duur bijna niemand meer toe. De verlaten akkers en de weidegronden lagen braak en vlier, hondsroos en sleedoorn hadden vrij spel. Het cultuurlandschap verwilderde. Op mijn oevers groeiden weer bomen en struiken. En waar het natter was, zag ik biezen, riet, lisdodde en wilgen. De bossen op de hogere gronden herstelden zich. De wegen die de Romeinen hadden aangelegd, werden niet meer onderhouden. Reizen werd steeds moeilijker en gevaarlijker in dit ruige, bijna onherbergzame landschap waarboven zich donkere wolken samenpakten. Ik had geen idee wat de toekomst zou brengen, maar merkte al gauw dat ik de bedrijvigheid van mensen aan mijn oevers miste. De kinderen die in mijn ondiepe poelen speelden, de vissers met hun fuiken en netten, de boeren die in het Maasdal hun vee lieten lopen en gewassen verbouwden. Ik miste ze en hoopte dat ze weer snel terug zouden komen. Nieuwe mensen, mensen die weer wat licht en vrolijkheid zouden brengen in de donkere en naargeestige tijd die ook het Maasdal in zijn greep hield. Die mensen kwamen per boot…..