In de eerdere bijdrage op Maasburen over burgemeester Sengers, is duidelijk geworden dat Sengers op 2 maart 1945 van de kant van de Commissaris der Koningin van Limburg het bevel kreeg de uitoefening van zijn functie te staken. Sengers werd op 20 september 1944 al door de militaire autoriteiten verboden zijn functie uit te oefenen. A.Th. Cremers werd met ingang van 20 september 1944 waarnemend burgemeester. H. van der Top was gemeentesecretaris. In Rond De Grenssteen 1987, 1e jaargang, no 3, p. 18 wordt Sengers getypeerd als: Een enigszins gezette man, flink van postuur, knap van uiterlijk, autoritaire houding. Het is wel opmerkelijk dat die bijdrage in Rond de Grenssteen eigenlijk ophoudt in 1939 en over de periode erna feitelijk niets zegt.
Dat de relatie tussen Sengers en Top wat gespannen was, blijkt uit onderstaande briefwisseling. Ze blijven netjes tegenover elkaar, zo blijkt uit de aanhef van de brieven met respectievelijk “Edelachtbare Heer” en “Weled. Heer”. Maar er is van beide kanten duidelijk kritiek op de ander. Wat er precies speelde kunnen we in het archief niet achterhalen, maar de briefwisseling is interessant genoeg om die hier integraal op te nemen. Er zijn, zo is te lezen, wat wrijfpunten. Lees ook de voetnoten voor een beter begrip
Brief van Van der Top 12 december 1944 aan Sengers
Op 12 december 1944 schrijft Van der Top – gemeentesecretaris- de volgende brief naar Sengers, de niet-functionerende burgemeester:
Edelachtbare Heer,
Op 28 October 1944, n.m. 1 uur, vond ter secretarie een onderhoud plaats tusschen den loco-burgemeester, de wed. Lamers, J. A. Hendriks en ondergeteekende als secretaris, inzake hulp aan de wed. Lamers, die hier ging over 5 van haar prive-landbouwaangelegenheden. Een ervan was de aardappelenkwestie. Ik stel voorop dat de wed. Lamers zelf om hulp heeft gevraagd en het kwam raadzaam voor, van daar besprokene summiere notulen te houden, omdat de wed. Lamers hetgeen ze nu zegt, over 10 minuten als een pertinente leugen brandmerkt.
De wed. Lamers beklaagde er zich over, dat U en nog enkele andere mij bekende personen op zeer goedkope voorwaarden aardappelen van haar hadden gekocht (f 5 per 100 kg). Enkele andere bijzonderheden, welke zij ons vertelde, doen niet terzake, met uitzondering van een punt: het rooiloon zou van de f 0,05 per kilo worden afgetrokken, want dit was voor haar rekening. Dat vond ze “treurig". Over de beslaglegging van aardappelen is eveneens gesproken, maar hieraan is geen uitvoering gegeven, omdat de wed. Lamers in korten tijd haar jasje uittrok[1] en tegenover U "buiten schot" wilde blijven, maar van die praktijk houd ik niet, zodat ik de wed. Lamers te verstaan heb gegeven, dat ze - als ze buiten schot wilde blijven- haar eigen boontje maar moest doppen. Ook de dure weideverpachting bracht ze tersprake en aanvankelijk had ik haar i.c. mijn hulp toegezegd, maar die heb spoedig ingetrokken toen ze weer kwam ver- tellen, dat ze zelf "buiten schot" wilde blijven. Ziet U, dat is het juist wat me zoo ergert van de bevolking: dat buiten schot willen blijven, klare wijn moet er geschonken worden en er gebeurde niet en grieft me.
Als U mijne handelwijze als "haat" meent te moeten brandmerken, dan moge U er zich van verzekerd houden, dat dit niet het geval is. Ik koester geen haat jegens U, ik kan het alleen niet hebben, dat men niet openlijk is jegens U. Ik ben het in vele opzichten niet met uw beleid eens, in de afgeloopen 4 jaren niet en evenmin Uw bestuur in het daaraan voorafgane tijdperk. Ik heb daarvoor mijn reden en behoud mij voor, te denken zooals ik dat wil. Ik durf U eerlijk te zeggen wat de fouten m.i. zijn, het grootste deel van de bevolking durft dat niet. Ik houd niet van die halfslachtigheid. Dat U met waardeering over mij spreekt, waardeer ik in hooge mate. Als Uw oordeel overeenkomstig de waarheid is, dan heb ik die waardeering verdiend, dan is het geen gunst Uwerzijds. Als ik door U gewaardeerd wordt zonder dat ik het verdien, dan moet U dat niet zeggen, zelfs niet tegenover den heer Commissaris der Koningin. Als ik het verdien, heb ik dat te danken aan noeste studie, aan werklust.
Burgemeester, ik ben U zeer veel dank verschuldigd voor mijn benoeming tot gemeentesecretaris; het was voor mij de vervulling van een ideaal. Maar dat neemt niet weg, dat Ik nooit en te nimmer zal verdedigen als het niet strookt met mijn zienswijze, met mijn rechts- en billijkheidsgevoel. In de afgeloopen jaren was dat anders, toen waart Gij degene, die verantwoording droeg als "Führer", maar die verordering 152/1941[2] is geheel van de baan en vervangen door de oude, beproefde gemeentewet. Als U dus op mij kunt rekenen is het met deze restrictie, dat we vechten voor een eerlijke zaak. Ik meen het hierbij te mogen laten en ik vertrouw, dat U mijn standpunt zult kunnen indenken.
Dezen brief heb ik getypt om er afschrift van te kunnen behouden; U gelieve het typen dus te excuseeren.
Tot slot moge ik mij noemen,
Uw dv.
[Handtekening] gemeentesecretaris.
Brief van Sengers 20 december 1944 aan Van der Top
Als reactie op deze brief schrijft Sengers, op 20 december 1944, de onderstaande brief aan Van der Top
Weled. Heer,
Zeker, wat de wed. Lamers zegt kan men niet altijd opbergen onder de rubriek "Betrouwbare Gegevens" en daarom lijkt het mij het beste om dit "artikel" verder maar te laten rusten. De mededeeling dat U geen “haat” koestert tegen mij was mij een voldoening, maar als men in het bijzijn van eenige particulieren zegt “dat zal ik hem wel eens leeren” zal eenieder daaruit toch moeten opmaken dat de secretaris den burgemeester niet goed gezind is. Het wil mij voorkomen dat het verstandiger was geweest - en in ieder geval meer in overeenstemming met de goede vormen - als U haar had gezegd dat een en ander met den burgemeester zou worden besproken. Dat U het in vele opzichten niet eens is met mijn beleid gedurende Uw secretariaat is Uw goed recht, maar wat U daarop nog aanmerkingen heeft over vroegere jaren, als zelfs vòòr 1940, is toch een beetje zonderling. Hare Majesteit de Koningin dacht daar in 1939 blijkbaar anders over. Als die ontvangen onderscheiding[3] is verdiend dan is Uw critiek niet gefundeerd. Is ze niet verdiend dan zou door U b.v. ook het beleid van onze koningin worden afgekeurd. En zoo zoudt U nog verder kunnen doorgaan! Secretaris U houde mij ten goede maar U wordt hier toch wel een beetje “zwaar op de hand”, een eigenschap waarvoor U zich vooral moet hoeden, en welke U in de toekomst nog heel wat moeilijkheden kan bezorgen. Ik hoop dat U dit niet zult beschouwen als een terechtwijzing maar overeenkomstig de bedoeling, als een "Vaderlijken raad", welke ik U, naar ik meen, als oudere wel mag geven. U schrijft dat U mij nooit of nimmer zult verdedigen als het niet strookt met Uw zienswijze of billijkheidsgevoel. In de afgeloopen jaren was dat anders (waarom?) toen was ik degene, die de verantwoording droeg als “Führer” (leelijk woord!). Ben ik toen dan wel door U verdedigd in strijd met Uw zienswijze? Ik heb dat nooit gemerkt!! Nog iets over het al of niet waardeeren van iemand’s werk. Als ik Uw werk waardeer – en dat zal ik blijven doen geloof me - dan wil dat nog niet zeggen dat het onfeilbaar is en dat geldt evenzeer voor Uwe afkeuring van mijn beleid. B.v. ik ken collega's en ook secretarissen, die Uw werk te omslachtig en dus onpractisch noemen maar ook deze meening kan niet worden beschouwd als een axioma. Ik heb U dit nooit gezegd maar nu we toch aan het philosopheeren zijn geslagen meen ik - alweer als oudere -hierop te moeten wijzen. U moet niet vergeten secretaris dat wij beide, U zoo goed als ik, menschen zijn die ... fouten maken en ik als bestuursorgaan, die meer onderhevig is aan critiek dan U als administratief persoon, misschien meer als U maar fouten maken we beide.
U schrijft: Als ik op U kan rekenen is het met deze restrictie, dat we vechten voor een eerlijke zaak. Dit verband is mij niet recht duidelijk en zoudt U mij verplichten met eenige toelichting.
Ten slotte nog dit: Nu U de laatste maanden in feite meer en meer optreedt als bestuursorgaan zult U wellicht al merken (en misschien ook niet want de bevolking is volgens U niet openlijk) dat de ontevredenheid over Uw beleid groeiende is. En of die critiek nu gegrond is of niet laat ik buiten beschouwing, maar dat ze bestaat is een feit.
Ziet daar nu de dankbaarheid van 'n bevolking!
Hoogachtend,
[Handtekening]
Brief van Van der Top 20 december 1944 aan Sengers
Van der Top reageert per ommegaande op dezelfde dag – 20 december 1944 - met deze brief:
Edelachtbare Heer,
Het lijkt me beter, Burgemeester, dat we de discussie over het onderwerp, dat ons beiden wel na aan het hart moet liggen, sluiten. Ik geloof niet, dat we tot overeen- stemming zullen komen en een geschreven woord is steeds veel scherper dan het gesprokene. Ons uitgangspunt van de bezoek-avond, welke we aanvankelijk hadden afgesproken, maar het einde van de correspondentie, welke we zoo voeren, zie ik niet. Bovendien, geloof ik ook, dat ze mij als secretaris der gemeente minder past tegenover den Burgemeester. Dit wil niet zeggen, dat ik op Uw brief geen antwoord zou kunnen geven; met gemak zou ik 5 vellen A4-papier kunnen volschrijven, maar laat ik dat niet doen. Dat ik soms zwaar op de hand schijn, weet ik. De secretaris van Ottersum heeft daar al meer over geklaagd. Maar laat ik U dit zeggen: was ik dat niet geweest, dan had de gemeente Mook en Middelaar geen schrijfmachines, geen 3 stalen kasten met loopend archief, geen kadaster met plans, geen oude gravures en vele andere dingen meer, welke ze nu wel heeft.[4] Maar, laat ik, overeenkomstig het plan, het geschrijf staken, want ten slotte ben ik niet de man om Uw beleid te beoordeelen, temeer daar ik geen bestuursorgaan in de gemeente ben. Mocht het gemeentelijk bestuur te wenschen over laten, dan ware door den heer Commissaris der Koningin in haar bestuur op korten termijn te voorzien.
Met vriendelijken groet,
[Handtekening] Gemeentesecretaris.
Tot zover deze briefwisseling. De volgende keer gaat over een dispuut over inkwartieringsgelden, een kwestie die in het voorjaar van 1945 speelde.
Voetnoten
[1] “Het jasje uittrekken” betekent hier vermoedelijk dat ze er flink voor heeft moeten betalen = afkoopsom
[2] Verordening 152/1941 van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied had betrekking op bijzondere maatregelen op administratief gebied, waaronder het ontnemen van bevoegdheden aan gemeenteraads- en provinciale lichamen.
[3] Sengers werd in 1939 benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, ter gelegenheid van zijn 25-jarig ambtsjubileum.
[4] In een verslag van Van de Top dat hij op 28 november 1944 heeft geschreven over het tijdvak 4 september tot en met 21 november 1944, schrijft hij “Op 4 September 1944 nam de terugtocht van het duitsche leger door MOOK grootere afmetingen aan en er kon welhaast van een wilden terugtocht worden gesproken. In den laten namiddag begaf ik mij naar het raadhuis en heb toen alle belangrijke voorwerpen opgeborgen in de kluis van de secretarie, o.a. 3 schrijfmachines, de kadastrale kaarten en registers, de Schuurmans' en Jordens-editie van wetten, oude gravuren van MOOK en MIDDELAAR, enz.”. Hier doelt hij op.
Bron:Regionaal Archief Nijmegen archief Mook en Middelaar.