Ik probeer de top van Molenhoeks kerktoren in mijn camera te vangen. 'Vind je hem mooi?' klinkt plots een stem achter me. Als ik omkijk is het antwoord al op haar gezicht te lezen. 'Het is niet de toren maar de klokken die ik haat', zegt ze verontschuldigend.
“Maar, maar mevrouw”, stotterde ik verbouwereerd. “Hoe kunt u zoiets zeggen?” en ik vertelde haar dat ik aan het einde van de jaren zestig een aantal jaren op een kamer in het klooster heb gewoond dat tot 1975 aan de sacristie gebouwd was. Ik woonde dus letterlijk onder de klokken. Het verging mij, zei ik haar, als het leven van mensen die dichtbij spoorrails wonen; op een gegeven moment hoor je de trein niet meer, het zijn geluiden die zo gewoon zijn geworden dat het niet meer opvalt.
Zo was het ook bij het wonen onder de klokken. Sterker nog, toen ik ging verhuizen, miste ik plotseling het regelmatig gebeier. Het werd na een tijd zo erg dat ik me tot mijn huisarts heb moeten wenden. Ik was er ‘verslaafd’ aan geraakt dat ik ieder kwartier herinnerd werd aan de relativiteit van de tijd, dus van mijn bestaan. De dokter kon mij helaas niet helpen, ook niet nadat ik eerst dromen kreeg van klokken die naar Rome waren verdwenen en nog later nachtmerries over klepelloze klokken. Molenhoek stond voor mij symbool voor het Limburgs nationalisme, chauvinisme als je wilt. In de verste uithoek, het noordelijkste dorp van de provincie was immers het ‘Loeënde klokken van Limburg mien landj’ te horen.
Toen uiteindelijk de diagnose ‘heimwee’ werd vastgesteld, werd ik verwezen naar een bekend psychiater, die ervaring had op dit terrein. Na een aantal sessies op zijn divan adviseerde hij mij terug te verhuizen naar Molenhoek en wel zo dicht mogelijk bij de kerk. Na meer dan dertig jaar is het mij en mijn vrouw gelukt dit te realiseren. Sindsdien slaap ik als een bok en heb ik geen last meer van nachtmerries en ander psychisch leed. Ik heb me zelfs tot de pastoor gewend met de vraag of de klokken iedere vijf minuten een klein, galmloos tikje konden laten horen.
De mevrouw had mijn verhaal aangehoord met een gezicht dat steeds witter wegtrok. Na mijn laatste woorden staarde ze mij aan met een blik van verbijstering, slaakte een kreet van ontzetting en beende met gezwinde pas bij me vandaan. De volgende dag hoorde ik van de burgemeester dat Molenhoek één inwoner minder telde.