De jaarlijkse dodenherdenking op 4 mei en het bevrijdingsfeest op 5 mei, zijn een goede reden eens terug te kijken, hoe in 1945 de inwoners van onze gemeente hun bevrijding konden vieren. Berichten uit de kranten uit die tijd laten zien dat er vermoedelijk weinig echt te vieren viel, want de situatie was erbarmelijk. Het is goed hier nog eens bij stil te staan en te beseffen welke ellende de oorlogshandelingen in onze gemeente teweeg hebben gebracht en bewust te zijn van hoe goed we nu hebben, terwijl we weten dat elders door krijgshandelingen er nu mensen zijn die soortgelijk meemaken. We doen dit aan de hand van twee krantenartikelen uit september 1945.
In de Trouw van 8 september 1945 doet een verslaggever verslag van een bezoek aan Noord- en Midden-Limburg, georganiseerd door Sectie Voorlichting van het Militair gezag. Doel van die bezoeken was de rest van ons land bewust te maken van welke schades in onze regio door de oorlog waren ontstaan.
Een dorp wat geen dorp meer is
De meest noordelijke gemeente in Limburg is de gemeente Mook. Nadat ons hier op het gemeentehuis de kaarten waren getoond, waarop de verwoestingen in de verschillende graden waren aangebracht, kregen wij gelegenheid om de juistheid ervan met eigen oogen te controleeren. Het zwaarst getroffen gedeelte in deze gemeente is wel het dorpje Middelaar. Was het eens een dorpje van ruim 150 huizen, thans kunt u gerust zeggen: „het is niets meer". Heel dit, in een prachtige omgeving gelegen plaatsje, is verwoest! En dan totaal en grondig! Van de 700 inwoners zijn thans een 200-tal in het dorpje teruggekeerd, levende in de enkele noodwoningen of onder de meest primitieve omstandigheden in de resten van de kapotgeschoten huizen. Eén dezer „huizen" traden wij binnen. Practisch bestond het heele woongedeelte uit een vertrek van misschien drie bij drie meter. En wat het huisraad betreft kan dit Deze menschen hebben immers bijkans niets meer. Eén enkele stoel, en een wrakke tafel, geen kast om een stuk kleeding in te bergen. Eet- en drinkgerei uiterst onvoldoende. In een vertrek van twee bij drie meter stonden vier ledikanten. Hier slapen acht menschen! Met een dak boven hun hoofd waardoor 's avonds de sterren duidelijk te zien zijn, maar waardoor ook de regen en de wind vrij spel hebben! Vier ledikanten in een dergelijke ruimte, een lekkend dak, tochtende muren en geen ruimte om het naar binnen stroomende hemelwater te ontwijken! Lezers denkt u zich dat eens in, denkt het u eens in wanneer u zich 's avonds te slapen legt in uw comfortabel bed in uw comfortabele slaapkamer!
De opbouw
En aan den opbouw, ook van dit dorpje wordt gewerkt. Maar hoe! Het grootste gedeelte der bewoners is in den omtrek, in andere minder zwaar getroffen gebieden ondergebracht. lederen morgen komen ze in Middelaar terug om met verbeten moed te trachten hun geliefde woonplaats te herbouwen. Vaak moeten de menschen hiertoe een 20 kilometer loopen! Maar ze komen, komen om te doen wat hun hand vindt om te doen en dat is veel. Maar hoe zullen ze het doen? Voor timmeren is hout noodig, nu dat gaat nog, hout is er. Er is wrakhout wat nog verwerkt kan worden en voorts er zijn bosschen en daar groeien genoeg boomen. Wat er echter niet is, dat is een hamer, een nijptang, een bijl en een schaaf. Geen spijkers, geen pannen voor de daken, geen vervoermiddelen.
Lezers, begrijpt u iets van de moeilijkheden? Hier willen de menschen werken, ze willen bouwen aan hun geliefd dorpje. Maar ze kunnen niet. Deze menschen hebben (en is het zoo’n wonder?) een sterke liefde voor hun geboortegrond. Voor het plekje grond waar ze geboren werden, opgroeiden, zwoegden en ploeterden, maar waar ze gelukkig waren. En om de ellende nog grooter te maken, liggen er rondom het plaatsje uitgestrekte mijnenvelden. U kunt het dorpje bereiken. Langs de wegen, maar één stap naast den weg kan een wissen dood beteekenen.
Dood land
Bijkans in heel Noord- en Midden- Limburg is het bouwland in een wildernis herschapen. Overal staat het gewas van het vorige jaar nog op het veld. Geen boer die zijn land kan gaan bewerken. Bij honderden hebben de Duitschers hier de verraderlijke z.g.n. „boobytraps" gelegd. „Onze akkers staan te bloeien als onbewerkte steppen, de menschelijke zorg durft er zich niet aan te wijden. Tusschen het welig tierende onkruid loert de dood. Landmijnen! Duizenden landmijnen, die dagelijks slachtoffers maken. Zoo is de toestand in dit dood-arme land. Daar komt dan nog bij dat in den tijd toen deze streken onbewoond waren (alle bewoners waren geëvacueerd) de Duitschers maandenlang de volle gelegenheid hadden tot plundering op groote schaal. Niet alleen meubilair, linnen- en serviesgoed, maar ook alle landbouwwerktuigen als: ploegen, eggen, spaden en ander klein gereedschap, werden gestolen. Verder werden in dit deel van ons land na 1 Sept. 1944 alleen al 6000 paarden en 24000 stuks hoornvee naar Duitschland weggevoerd. In de gemeente Mook zijn geen paarden, geen koeien en ook al het pluimvee ontbreekt. Gelukkig zijn nu de vorige maand in Duitschland kaarten gevonden van de mijnenvelden. Maar het probleem van de landmijnen blijft om een oplossing roepen. Pas voor enkele weken is op een iets grootere schaal met het mijnen ruimen begonnen. Eindelijk zijn er Duitsche en Nederlandsche S.S.-troepen aangekomen, die onder leiding van de geallieerden met het opruimen der mijnen zijn begonnen. Maar nog gaat het veel te langzaam. Ten opzichte van het komende oogstjaar is Inspecteur Rooyakkers van de commissie Landbouw-herstel dan ook zeer pessimistisch gestemd. Voor het bebouwbare gedeelte cultuurgrond is bovendien geen mest aanwezig, mede als gevolg van het ontbreken van het vee.
Tot zover het verslag in Trouw. Vermoedelijk tijdens dezelfde excursie voor de pers uit het Noorden was een journalist van De Vrije Pers aanwezig. Hij doet verslag in de krant van 14 september 1945, en hierin wordt ook getalsmatig duidelijk hoe de situatie in die tijd was.
Limburg: Volk zonder have. De winter dreigt
Van het hoge noorden naar het donkere zuiden.
Het is een vreemde gewaarwording, wanneer men als bewoner van het goede, rustige Drenteland door die streken reist, waar de oorlog op z'n hevigst heeft gewoed. Wij weten nauwelijks hoe een opgeblazen kerk er uitziet, wij kennen geen dorpen, waar elk huis meer of minder gehavend is, wij weten niet wat het is met twee of drie gezinnen bijeen te wonen in een krot, dat wij voor ons vee nog te min zouden achten. De oorlog is slechts als een vaag gerucht aan onze noordelijke provincies voorbijgegaan, er werd niet geplunderd en er werden zeer weinig verwoestingen aangericht. Het glanzende zwartbonte vee graast vredig in de ongerepte Friese weiden, Groningen en de Ommelanden liepen slechts plaatselijk enige schade op en in Drente liggen de dorpen rond hun statige brink, zoals ze daar de eeuwen door gelegen hebben. Het is een enkele opgeblazen brug, een huis hier en daar, dat granaat- of bomschade heeft opgelopen en zodoende herinnert aan de oorlog, die toch nog slechts zo kort tot het verleden behoort. Ook zuidelijker valt het eerst nog mee. Het noorden van Overijsel en de Veluwe kennen niet die verwoestingen, die andere delen van ons land vertonen, Zwolle en Apeldoorn hebben hun oude aanzien volkomen behouden, roodbont vee bevolkt de uiterwaarden van de IJsel, de kleine hoeven met hun akkertjes liggen vertrouwd te midden van de bossen en heidevelden van de Veluwe. Maar wanneer men door Arnhem komt! Beschadigde buitenwijken, verwoeste binnenstad, puin en nog eens puin, waaruit brokstukken van huizen en torens opsteken. Ook tussen Arnhem en Nijmegen datzelfde trieste beeld van beschadigde huizen en braakliggende velden. Nijmegen zelf is er betrekkelijk goed afgekomen in verhouding tot andere streken tenminste. Dan komt echter het gebied, dat in alle opzichten wel het zwaarst geleden heeft: Noord- en Midden-Limburg. En het is hier, dat wij een ogenblik stil blijven staan. Waar eens Mook en Middelaar stonden. Van Nijmegen komende staat men plotseling te midden der verwoestingen. Niet veel is er overgebleven van de vriendelijke dorpjes in het uiterste noorden van Limburg. Mook is een beklagenswaardige verzameling van bouwvallen, van Middelaar vindt men nog slechts de naargeestige fundamenten en een onogelijke verlaten plas is alles wat er rest van de voormalige Plasmolen. In een van de weinige grotere huizen, die er nog staan, is het gemeentehuis ondergebracht. Wij worden er ontvangen door den burgemeester, die ons met een trillende bewogenheid in zijn stem en nerveus gebarende handen vertelt van het leed en de ellende van zijn dorp. Te groot zijn de moeilijkheden, waarvoor hij zich gesteld ziet. Van de 402 woningen, die er in zijn gemeente waren, zijn er 212 onherstelbaar verwoest, 28 zeer zwaar beschadigd, doch op den duur misschien nog te herstellen, terwijl 100 huizen van minder zware tot lichte schade hebben opgelopen. Winkels, slagerijen en bakkerijen zijn met de grond gelijkgemaakt, er zijn geen scholen, geen kerken. Toch moeten de mensen onderdak hebben, toch moet er steeds voedsel in voldoende mate aanwezig zijn, toch moeten de kinderen van de straat, met het oog op het mijnengevaar en moeten de kerkdiensten voortgang vinden.
Er is gebrek aan alles, aan huisraad aan gereedschappen, aan landbouwwerktuigen vooral aan woonruimte. Meer dan de helft van de woningen is volledig met de grond gelijkgemaakt. Er is geen materiaal, er zijn geen gereedschappen, geen vakmensen. Wie zal zorgen, dat de mensen deze winter een dak boven hun hoofd hebben? Hij spreekt van een nieuwe evacuatie die plaats zal moeten vinden als er niet spoedig hulp geboden wordt. Maar een tweede evacuatie zal onuitvoerbaar blijken te zijn, omdat de mensen niet opnieuw hun geboortegrond zullen willen verlaten en toch zal evacuatie het enige zijn wat overblijft, omdat men onmogelijk zó de Winter kan ingaan. Er zijn mensen die elke dag op oude rammelende fietsen tweemaal de afstand van 20 km. afleggen, om toch op hun eigen akker te werken; andere wonen in kippenhokken of in kille noodwoningen van plaatijzer. Het is alsof de donkere schaduwen van de voorbije winter ongemerkt het vertrek zijn binnengeslopen terwijl de burgemeester sprak: honger, dakloosheid, koude, naaktheid, vervuiling, machteloosheid. Dat alles staat onherroepelijk weer voor de deur, als er niet heel spoedig en zeer afdoende geholpen wordt.
Bron: Depher.nl