Bij Koninklijk Besluit van 10 juli 1914 no. 25 werd H.J.J. Sengers benoemd tot burgemeester van Mook en Middelaar. Hij was de neef van zijn voorganger Franciscus Cooijmans. Daarmee was hij de vierde burgemeester in de familie Goossens/Cooijmans. In 1818 ging de familiedynastie van start met G.W. Goossens, die in 1860 werd opgevolgd door zijn neef Hendrikus Cooijmans, die op zijn beurt in 1875 werd opgevolgd zijn zoon Franciscus.
Eind 1941 worden door de Duitse bezetter politieke partijen met uitzondering van de NSB verboden. Raadsvergaderingen kunnen derhalve in Mook en Middelaar niet meer plaats vinden. Sengers is nog burgemeester.
Op 31 januari 1942 verschijnt er in de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche courant een interview met hem. De krant doet dat in het kader van een serie ‘Burgemeesters over hun gemeente’.
We nemen het verslag hier integraal op opdat de lezer een beeld krijgt hoe deze burgemeester tegen een aantal zaken aankeek. Hij probeert duidelijk de toeristische functie van de gemeente over het voetlicht te brengen, maar heeft ook een uitgesproken meningen over hoe de inwoners daarmee omgaan. Hij gaat er wel vanuit dat de oorlog voorbij gaat. Het romantische karakter van de gemeente is aangetast. Let op hoe hij over de Mookse jongens praat en deze vergelijkt met die in Middelaar. Met werknemers uit Groesbeek in Mook en is hij ook niet bijzonder ingenomen. Interessant is ook de plek in de raadszaal in het nieuwe gemeentehuis – geopend in 1939 en verwoest in de 1944 – voor het college.
Het is een beetje lang verhaal maar alleszins de moeite waard om het tot het eind te lezen.
Het interview:
Burgemeesters over hun gemeenten
Mook, plaats van natuurschoon, landbouw en industrie
Het vreemdelingenverkeer aan banden gebonden
ONTROUW AAN DEN BOERENSTAND
Dank zij het feit, dat de naam Mook eenige malen voorkomt in onze vaderlandsche geschiedenis, geniet deze plaats een algemeene bekendheid in geheel ons land. Onze Nederlandsche taal is zelfs een spreekwoord rijk, waarin Mook de min of meer twijfelachtige eer geniet om er in genoemd te worden, als een gemeente waar je beter niet kunt verblijven dan wel. En toch .... als het zomer is en de blijde zon aan een blauwe hemel straalt, is het een heerlijkheid op de heide in Mook eenige uren door te brengen, rustend op verworven lauweren ! Duizenden kampeerders trekken jaarlijks naar dit oord, waar op heide en in bosch gezondheid met liters is te verkrijgen. Méér dan eens gebeurt het, dat tweehonderd tenten en méér in dat dorado van rust en schoonheid in en tusschen bosschages zijn opgeslagen, dat rook opstijgt uit het knappende houtvuur, omdat boven op dat vuur van takjes en al wat maar branden wil, het eten van den dag wordt klaargemaakt en dat vroolijk en opgewekt gezang weerklinkt van jonge menschen, die vrij zijn en uit-zijn en thans geen zorgen kennen. Het is hier goed en aangenaam in den zomer te leven. En tóch is het in Mook niet zoo druk als een vreemdeling wel zou verwachten. Over deze tegenstrijdigheid hebben wij geruimen tijd met den burgemeester gesproken, den edelachtbaren heer H. J. J. Sengers, toen wij met hem een onderhoud mochten hebben in onze serie: Burgemeesters over hun gemeenten.
— Mook zou heel druk kunnen zijn in den zomer, maar het is er nu eenmaal niet heel druk Dat ligt zeker niet aan de Vereeniging van Vreemdelingen Verkeer, welke actief genoeg is, maar eerder aan het feit, dat er in Mook practisch geen pensionruimte is. Over het algemeen voelen de menschen er hier heel weinig voor om pensiongasten te bergen, niet zoo zeer omdat zij daar slechte ervaringen mee hebben opgedaan, als wel omdat zij daar in het geheel geen ruimte voor hebben. Er zijn een paar pensions waar eenige menschen geborgen kunnen worden. Maar het zou zóó moeten zijn, dat bijna iedereen in Mook één of meer kamers ter beschikking zou kunnen stellen van de enthousiaste vacantiegangers. Niet alleen, dat die kamer-verhuurders daar financieel profijt van zouden hebben, maar ook de geheele neringdoende middenstand en ten slotte de gemeente-zelf. Zoolang dus bijna iedere pension-gelegenheid ontbreekt, kan de V.V.V. ook niet met een grootscheepsche reclame beginnen: want waar moet je de menschen bergen? Hopelijk echter komt er nog eens een tijd, waarin alle schroom opzij wordt gezet en waarin dan de Mookenaars het aandurven om een stuk bij hun huis te laten bouwen om daar in het schoonste jaargetijde menschen te kunnen herbergen. Dubbel en dwars zullen de kosten van een dergelijken bouw en van een eenvoudige inrichting der kamers er uit komen. Voor lieden met energie is hier na den oorlog zeker belangrijk werk te verrichten. Dank zij het initiatief van den burgemeester Is men in 1919 met het ontginnen van een 170 hectare heide begonnen om daarop een bosch te planten. Dat bosch is thans 20 Jaar oud en is niet alleen uit een oogpunt van natuurschoon van belang, maar ook voor het verstrekken van hout. Een 75 hectare heidegrond is onontgonnen gebleven en zal in zijn huidigen staat bewaard blijven.
ROMANTIEK
Aan romantiek heeft Mook ook veel moeten Inboeten. Allereerst is de schaapherder verdwenen met zijn groote kudde, zijn hond en zijn onafscheidelijke stok, maar ook behoort de koeherder reeds een jaar of 15 tot het verleden. Velen zullen den laatsten herder nog kennen en hem des morgens vroeg in hun geest door het dorp zien kuieren, zoo nu en dan blazend op zijn hoorn. Iedere boer en ieder koebeest kende dat geluid: de boer opende dan zijn stal en liet zijn vee, althans zijn koeien, vrij den weg opgaan, opdat zij zich loeiend van blijdschap konden voegen bij de steeds aangroeiende kudde, welke op weg was naar de gemeentebroek, een groot weiland, waar de beesten onder het wakend oog van den koeherder den ganschen dag verbleven. Bij het vallen van den avond klonk over het bedauwde veld eenige stooten op de hoorn en de koelen kwamen zoet als kinderen bij hun trouwen herder terug om met hem naar hun stal te wandelen. Zoo is dat jaar in jaar uit gegaan, tot het oogenblik kwam waarop geleerd werd dat het voor koeien niet goed is om dagelijks twee van dergelijke wandelingen te maken. Sindsdien blijven de beesten dag en nacht op de weide zonder het traditioneele toezicht.
HET BOERENBEDRIJF ONTROUW
De opgroeiende Mookenaren worden, naar de burgemeester ons verhaalde, het boerenbedrijf ontrouw. In alles valt deze afval te merken. Een eens begonnen landbouwcursus moet zijn lessen halverwege beëindigen, omdat Jong-Mook liever op een hoek van een straat een cigaretje rookt en lolletjes staat te maken dan zich naar den cursus te begeven. Of dat door de hier gevestigde industrie komt, of door het feit, dat Mook aan den grooten weg ligt waarlangs in normale tijden veel verkeer is en dus ook veel is te zien, het is best mogelijk, maar in ieder geval is zeker, aldus de burgemeester, dat de meisjes er héél weinig meer voor gevoelen om later, als ze vrouw zijn geworden, onder een koe te gaan zitten om deze te melken. Dat trekt de jongens van de boerderij af. Een werklooze jongen kan hier in het algemeen gesproken, meer en betere meisjes krijgen dan een flinke en oppassende jongeman, in wiens voornemen het ligt om later zelf een boerderij te gaan beginnen. Het zijn treurige verschijnselen, waaraan de stad schuld heeft. Moge echter door dezen harden tijd, waarin de boer weer naar waarde wordt geëerd, betere inzichten baanbreken voortkomende uit een gezondere levensopvatting.
In Middelaar, een plaatsje behoorende bij de gemeente Mook, is deze toestand geheel anders. Daar verloopen de landbouwcursussen vlot, daar is liefhebberij in den landbouw en in de veeteelt, en daar heeft een meisje meer respect voor een flinken jongen kerel, die zijn handen uit zijn mouwen weet te steken en die er trots op is straks boer te zullen zijn. Eere wien eere toekomt — en dit zijn geen woorden van den burgemeester, maar van ons — Mook kan in dit opzicht nog heel veel van het kleine plaatsje Middelaar leeren. Daar komt het ook niet voor, zooals wij van een andere zijde vernamen, dat een boer zijn koe expres bij een minder goeden stier laat dekken, omdat dat niet zooveel geld kost. Deze toestanden zijn middeleeuwsch. Er ligt in Mook nog een groot terrein braak voor den Nederlandschen Landstand of voor welke andere organisatie ook maar, die met begrip van de gegroeide toestanden vruchtbaar werk kan verrichten. De boerderijen in deze streek zijn niet groot. De grootste is ongeveer 20 hectare. In Middelaar wonen practisch allemaal pachtboeren, die hun grond voor een schappelijke prijs van de gemeente hebben gehuurd voor om en bij de ƒ 40 per hectare.
INDUSTRIE
De industrie in Mook maakt het niet bepaald slecht, zelfs niet in dezen tijd nu het de meeste fabrieken niet naar den vleeze gaat. Er is een kalkzandsteenfabriek, een duigenfabriek, een vrij behoorlijke kapokfabriek, een asphaltplatenfabriek benevens twee wasscherijen, waarvan er een is gevestigd in de voormalige groentedrogerij. Mook zal deze industrieën voornamelijk te danken hebben aan zijn gunstige ligging niet alleen, (weg, rail en water), maar ook aan den goedkoopen prijs, waarvoor in der tijd de grond is verkocht. Alhoewel Mook thans zoo goed als niet met werkloosheid te kampen heeft, is het toch jammer dat in verschillende van de genoemde fabrieken, Groesbeekers in plaats van Mookenaars werk verrichten. Vooral in den voor-oorlogschen tijd was deze situatie pijnlijk voor de Mookenaars. Natuurlijk gaat het niet aan om ontslag te geven aan de noeste werkers uit Groesbeek, maar niettemin is het mede uit een oogpunt van billijkheid te wenschen, dat langzaam maar zeker in dezen toestand een verandering komt.
VOOR- EN NADEEL
De burgemeester van Mook is een geboren en getogen Mookenaar. Er zijn zeer weinig gemeenten in ons land, welke een burgemeester hebben, die uit de plaats-zelf is voortgekomen. Er zijn aan een burgemeesterschap in een geboorteplaats — en dat bevestigde ons ook de edelachtbare heer Sengers — verschillende bezwaren verbonden. Ten eerste is in den regel het prestige van zoo'n burgemeester vooral in den beginne niet al te groot en ten tweede zijn de vele relaties, welke er eenmaal bestaan, ook niet altijd even prettig, omdat de menschen dan verwachten, dat je iets bijzonders te hunnen voordeele kan verrichten. Niet alleen over Mook, maar ook over Ottersum zwaait de burgemeester zijn vaderlijke scepter. Drie dagen in de week in de eene, drie dagen in de week in de andere plaats en één dag thuis, zoo vertelt de heer Sengers ons lachend, is mijn leven ingedeeld. Dat de burgemeester over het algemeen wel geliefd is bij zijn gemeentenaren blijkt onomwonden uit de hulde, welke men hem heeft gebracht bij zijn vijf en twintig jarig, burgemeesterschap over zijn geboorteplaats Mook. Over Ottersum staat de heer Sengers bijna vijf en twintig jaar aan het hoofd en wel op 6 December 1944.
HET GEMEENTEHUIS
Wie thans over Mook wil schrijven, mag niet nalaten het stijlvolle gemeentehuis te noemen, dat deze plaats rijk is. Nog precies op tijd, voor het uitbreken van den oorlog, was het fraaie gebouw klaar, dat door zijn practische en smaakvolle inrichting uitstekend aan zijn doel beantwoordt. Er zijn zeer weinig plaatsen in ons land van een grootte als Mook, die zich kunnen beroemen op het bezit van een zoo goed Ingericht en geoutilleerd gemeentehuis. In het bijzonder willen we hier noemen de inrichting van de raadszaal met zijn kleurrijke en effectvolle gebrandschilderde glas in loodramen, zijn gebogen gladde tafel voor de raadsleden en zijn zetels van 't dagelijksch bestuur der gemeente, die op een verhooging zijn geplaatst, daarmede uitdrukkende dat het gezag in zijn samenwerking met de bevolking, boven zijn bevolking staat, om de juiste leiding te kunnen geven. Moge de burgemeester van Mook, ook nu er geen raad is, zijn onderdanen die leiding weten te geven, welke noodig is voor de verheffing van deze gemeenschap. '
Uit de kranten is niet goed op te maken waar Sengers aan eind van de oorlog zich ophield. In het Eindhovensch dagblad van 9 maart 1945, staat het hieronderstaande bericht waarin sprake is van een waarnemend burgemeester en in een bericht in De Gelderlander van 31 maart 1945 wordt gesproken over een initiatief voor de oprichting van een voedselbureau van een loco-burgemeester. Het lijkt er dus op dat Sengers op dat moment niet in Mook was.
TERUGKEER NAAR MOOK
De burgemeester der gemeente Mook en Middelaar vestigt er de aandacht van belanghebbenden op, dat het dorp Mook voor bewoning is vrijgegeven. Betrokkenen dienen niet op eigen gelegenheid terug te keeren, doch in verband met de beperkte huisvestingsmogelijkheid door tusschenkomst van den burgemeester der gemeente, waar zij verblijven, bij mij vestigingsvergunning aan te vragen. Eerst na ontvangst dier vergunning kan men naar hier terugkeeren. De Burg. wnd.: A. Th. Cremers, plv.
OPRICHTING VOEDSELBUREAU
Op initiatief van den loco-burgemeester te Mook is, dank zij de medewerking van den wnd. voedselcommissaris te Roermond, voor die gemeenten Mook en Middelaar en Ottersum ingaande 26 Maart 1945 een tijdelijk voedselbureau V.V.O. opgericht, ter vervanging van het al zes maanden niet meer werkende bureau te Ottersum. Als plaatselijk bureauhouder treedt tijdelijk op de heer J. Giesbers, land- en tuinbouwonderwijzer, terwijl als controleurs aan het bureau zijn verbonden A. Cremers Jr. en Ant. Klaassen. Het bureau wordt gehouden in café W. Peters (nabij spoorwegviaduct te Mook); het is voorloopig voor het publiek geopend: Maandag-, Woensdag- en Vrijdagmorgen van 10—12 uur.
Bij Koninklijk Besluit van 29 januari 1946 no 2 is aan Sengers op zijn verzoek eervol ontslag verleend met ingang van 1 februari 1946. Op 27 mei 1946 werd bij Koninklijk Besluit met ingang van 1 juni 1946 H.G.H. (Bèr) de Mulder als zijn opvolger benoemd.
Naschrift
Opmerkelijk is dat Sengers, een weliswaar wat achteraf gelegen straat naar zich genoemd heeft gekregen, maar dat die eer zijn opvolger niet is gegund terwijl De Mulder heeft zich bijzonder verdienstelijk gemaakt voor de wederopbouw van onze gemeente na de oorlog. Gelukkig komen er in Molenhoek-Zuid nieuwe straten die nog een naam nodig hebben, een daarvan zou Burgemeester Bèr de Mulderweg genoemd kunnen worden. Dat heeft de man zeker verdiend.