Ongelukken zijn van alle tijden. Tegenwoordig wordt als het iets groots of iets aparts is daarover bericht in het journaal, liefst met een filmpje. Dat kon in de 19e eeuw nog niet, en moest volstaan worden met een filmische beschrijving die aan de lezers liet 'zien' hoe het ongeluk had plaats gevonden. Bijzondere ongelukken waren landelijk nieuws. Een voorbeeld daarvan is het hieronder beschreven ongeluk dat op 7 oktober 1839 plaats vond in Mook, een ongeluk dat onder andere in de Middelburgsche Courant van 15 oktober 1839 zo werd beschreven dat de lezer het idee kreeg dat ie het voor zijn ogen zag gebeuren.
NIJMEGEN den 11 october. Thans kunnen wij van het plaats gehad hebbende ongeluk op den 7 dezer meer omstandig het volgende melden:
Heumen, den 7 october. Heden namiddag had, in onze buurt, aan het veer tusschen Mook en Katwijk, aan de Maas, een verbazend ongeluk plaats. Eene drift van 45 stuks vette beesten moest de rivier worden overgezet. Het eerste konvooi bestond uit 15 ossen, die men de gierpont had ingedreven, in welke zich, behalve de veerman W. Bosman, ook nog bevonden de geleider T. de Champs, die verderop stond, en de drijver W. Klaassen van Beuningen, benevens de rijks-ambtenaar de Haan van Katwijk, die op de achterbrug hadden plaats genomen.
Het vee was zeer ontstuimig, zoo dat bereids even na den afvaart, enkele beesten over boord sprongen, en naar hunne makkers aan den oever terugkeerden, terwijl de andere zich eenen weg naar voren zochten te banen, om zoo‚ uit de pont te geraken (die zoo doende gevaar liep van water te scheppen), hetgeen evenwel door de Champs, die met zijn stok de opdringende massa terug dreef, werd belet, doende de veerman inmiddels zijn best, om door het smijten met water, het vee meer tot bedaren te brengen. Hierdoor geraakten de beesten nog meer in beweging, en deden nu eene wending naar de achterbrug, hetgeen de ambtenaar de Haan en de drijver Klaassen trachteden te keer te gaan, maar te vergeefs! zoodat door het opschieten van het vee de valbrug brak, en menschen en beesten eensklaps in den vloed stortten.
De ossen zwommen naar den oever, maar de Haan en Klaassen konden dit niet, en deden slechts een akelig noodgeschrei hooren, zonder dat men hun, bij gebrek aan een vaartuig, van den oever kon te hulp komen, of door de confusie anderen tot hulp kon overroepen.
Op dit oogenblik komt van achter den dijk te voorschijn rijden de heer H.de Quaay, districts-commissaris van Boxmeer, met het oogmerk, om ook de rivier te passeren. Naauwelijks heeft zijn oog den veegen en hulpeloozen toestand van twee menschen gezien, of hij is uit zijn rijtuig, werpt zijn bovenkleed af, rukt eene sliet uit de heg, en staat als in een oogenblik tot aan den hals in het water, trachtende, door het toesteken van het hout, Klaassen te redden, waarin hij nu door Gerrits van Oeffeld, insgelijks met een hout moedig werd ondersteund, terwijl men de Haan, die veel verder afgedreven was, aan zijn lot moest overlaten.
Welligt evenwel had dit stout bestaan voor beiden zeer noodlottig kunnen worden, daar ook zij reeds door den stroom waren afgedreven, zoo niet de kloeke en ervaren veerman zich gehaast had, de pont naar den overkant te brengen en van daar met eene boot, te nutter tijd , de in het water drijvende groep te hulp te komen, te redden en aan wal te brengen, welke hulp, helaas! voor de Haan te laat kwam, als hebbende hij zijn graf reeds in de golven gevonden, zonder dat het lijk heden nog is kunnen gevischt worden. Derhalve is door de menschlievende en allergevaarlijkste inspanningen van den heer de Quaay, Klaassen stellig gered geworden.
Bron: Delpher.nl