Ook na het vertrek van De Mulder gaat de ontzanding door. In 1954 heeft de landelijke pers er geen oog voor. Of het nieuwtje is er een beetje af of de nieuwe burgemeester timmert minder aan de weg en weet er minder aandacht voor te vragen. Wat de reden is weten we niet, maar in 1955 schenkt De Volkskrant van 22-04-1955, er weer bericht aan. Opvallend in dit bericht is dat natuurbeschermers om de hoek komen.
De Plasmolen groeiend toeristenoord
ONTGINNING IN DIENST VAN WATERSPORT EN RECREATIE
De Plasmolen, oud Nijmeegs uitgaansoord tussen Mook en Gennep, wist zich in vijf jaren tijds op te werken tot toeristenplaats van internationale faam. Letterlijk uit de steile zandgrond van de laatste Limburgse heuvels moesten de hoteliers hun volledig vernielde zaken na de oorlog weer opbouwen. Maar thans, nu de laatste twee hotels hun poorten kortgeleden weer openden, is men zover, dat een honderdtal gasten in dit vacantieoord een bed kan vinden. Bovendien zullen deze zomer voor de eerste maal rond honderd kampeerders elke nacht een goedkope slaapplaats op ruime zolders kunnen vinden. Meer dan ooit tevoren heerst er in die laatste uitlopers van het Duitse Reichswald, vroeger een Zondagsuitje voor Nijmegenaren, een opgewekt en internationaal toeristenverkeer. Niet de speeltafels, lawaaiige kermissen en grote feesten trekken honderden wandelaars, maar de heuvels, ruiger en steiler dan waar ook in ons land. Sinds bijna twee jaar wroeten sterke baggermolens zich een kanaalweg door het Mookse land naar de Middelaarse hei. Deze heide, droge zandgrond tussen Plasmolen en Maas, zal in de loop van de komende jaren worden veranderd In een uitgestrekt merengebied. Via een kanaal naar de Maas worden de plassen met open water verbonden waardoor het nieuwe watersportoord gemakkelijk per vaartuig bereikbaar wordt.
Zandwinning
Natuurlijk is deze graverij, waardoor rond honderd hectaren grond verloren gaat, niet in de eerste plaats opgezet om over een aantal jaren meer mogelijkheden aan de toeristen te bieden. Het project dankt zijn bestaan aan de winning van rond veertien millioen ton rivierzand en grind, bouwstoffen voor onze nationale economie. Rond 2 millioen ton ligt inmiddels vast verankerd in betonwegen en huizen. Voor Mook is dit werk dan ook nog nauwelijks begonnen, ofschoon al een flink deel van het millioen gulden, dat Mook hieraan denkt te verdienen, in de gemeentekas is gevloeid. Het kanaal is thans zo goed als gereed. Bij de Plasmolense heuvels zullen steeds meer plassen komen, met daarin een openluchtzwembad en botenhuizen. Aan de rand van het gebied en verborgen in de dichtbegroeide heuvels zal een flink aantal zomerhuisjes worden gebouwd. Dan zal dit Noordelijkste puntje van Limburg, naast hotelgasten, ook de mensen met de smallere beurzen trekken. Wanneer het zand is weggegraven en het grind uitgezeefd, heeft Mook nog andere graafplannen. De Peipenberg, het gebied met de mooiste Mookse heuvels en als zodanig fel bewaakt door de natuurbeschermers, kan een twintig millioen ton zand en grind leveren. Zou men die afgraven, dan komt naast de Middelaarse heidepias een tweede merengebied middenin de heuvels tot stand. Ook dit zou dan worden omgebouwd tot vacantiecentrum. Tegen die tijd, over tien of vijftien jaren, kan de Plasmolen uitgegroeid zijn tot een van de best geaccommodeerde vreemdelingenoorden in ons land.
Dat de natuurbeschermers zich beginnen te roeren, daarvoor vinden we de eerste geluiden in de Arnhemsche courant van 02-11-1951.
Onder de kop ‘Op de bres voor vogeltjes, gras- sprietjes en wat ruimte’, schenkt de krant aandacht aan het jaarverslag 1950/1951 van de Contactcommissie voor natuur- en landschapsbescherming. De contactcommissie is als overkoepelend orgaan van 77 organisaties het centrale lichaam van de particuliere natuurbescherming in Nederland.
De voorzitter, jhr. mr. M. van der Goes van Naters, schrijft in zijn voorwoord: ‘de verdediging van het westen brengt onvermijdelijk een mechanisering en nivellering mee, die allen, die deze verdediging wensen, juist ter wille van de geestelijke waarden zo klein mogelijk dienen te houden. Wij komen dus wel op voor vogeltjes, grassprietjes en voor een beetje Veluwse ruimte voor onze stedelijke bevolking en we schamen ons daarvoor niet in het minst’. Een zeer belangrijk deel van de zorg is ingegeven door de verdere militarisering van de Veluwe met oefenterreinen en kazernes.
De commissie is echter ook bezorgd over de zandwinning in Nederland en de gevolgen ervan voor de natuur.
De Arnhemsche courant schrijft hierover:
De zandwinning
Ook het probleem van de zandwinning heeft de Contactcommissie op allerlei wijzen beziggehouden. Dit betrof zowel concrete gevallen, zoals de zandwinningsplannen voor de Vinkeveense plassen, die voor de omgeving van Mook en de zandafgravingen in het Gooi, als de vraag hoe dit probleem in het algemeen moet worden opgelost. Millioenen kubieke meters zijn nodig om aan de zandbehoefte voor grote openbare werken te voldoen. De uitvoerders dezer werker richten hun blikken begerig op heuvels, plassen en moerassen, maar ook op cultuurgronden. Een groot complex van belangen, niet slechts die van natuurbescherming en recreatie, maar ook die van zeewering, waterhuishouding, bodemcultuur enz. zijn hierbij berokken. Verheugend wordt het derhalve genoemd, dat een interdepartementale commissie zich thans met deze problemen bezighoudt. Daarnaast acht de commissie het echter gewenst, dat de suggestie van de burgemeester van Amsterdam onder ogen gezien dient te worden om systematisch na te gaan welke zandbronnen in ons land in aanmerking komen er of het werkelijk, technisch en financieel, mogelijk is om hetzij uit de Noordzee, hetzij uit de Waddenzee of het IJsselmeer zand te winnen. Op 3 November houdt de commissie een plenaire vergadering in de grote aula van het Koninklijk Instituut voor de tropen, die gewijd zal zijn aan hel onderwerp ‘natuurbescherming in de huidige Nederlandse samenleving’.
Met die plenaire vergadering is het probleem uiteraard niet meteen opgelost, zo blijkt uit Het Vrije Volk: democratisch-socialistisch dagblad van 15-01-1955. De krant schrijft over het dan laatste jaarverslag van de Contactcommissie voor Natuur- en Landschapsbescherming.
‘Het probleem van de zandafgravingen blijft aandacht vragen, nu de export van zand snel is toegenomen. Men wil nu bijv. meren graven in het zandduinengebied bij Mook en Middelaar. In beginsel is indertijd geen bezwaar gemaakt tegen het plan. De landschappelijke verzorging was opgedragen aan prof. dr. ir. J. T. P. Bijhouwer. De meren zouden aan de recreatie dienstbaar worden gemaakt en de vorm zou zodanig worden gekozen, dat een aantrekkelijk geheel zou ontstaan. Men zou enkele botanisch belangrijke rivierduintjes sparen Op dit plan is echter zo beknibbeld, dat prof. Bijhouwer zijn taak heeft neergelegd. Een voortdurende zorg voor de natuurbescherming is de handhaving van het bosareaal. Nederland is het bosarmste land van Europa. Slechts zeven procent van de bodem is met bos bedekt. Opheffing van de herbebossingsplicht, zoals van landbouwzijde wordt verlangd, zou zeer waarschijnlijk heilloze gevolgen hebben.
Zou het vertrek van Bijhouwer en de zorg van de contactcommissie ertoe hebben bijgedragen dat de Peiperberg – kan iemand vertellen waar die ligt (NvK)- nog bestaat en dat het aldaar geplande meer niet is gegraven?
De ontzandingen brengen ook andere interessante zaken aan het licht, zoals blijkt uit een bericht uit het Limburgsch dagblad van 04-02-1955
Romeinse grafkelder
Te Mook zijn de laatste maanden bij de aanleg van een dijk rond een terrein, dat bestemd is voor de uitvoering van omvangrijke zand- en grindgraverijen, enige vondsten gedaan, welke wijzen op brandgraven uit de Romeinse tijd.
Zie voor eerdere berichten over ontzanding in de gemeente Mook en Middelaar:
https://maasburen.nl/berichten/de-mulder-weg-brug-af
en volg de links aldaar.
Bron: Delpher.nl